HOLLANDS LANDSCHAP

Verdronken berg

Wij staan op de top van een verdronken berg. Onder de Hollandse oppervlakte liggen landschappen opgestapeld, laag op laag, de jongste boven, de oudere dieper. Onder het weiland het veenmoeras, daaronder de lagune, daaronder de toendra,; als we afdalen komen we op weg naar het magma ook nog de oceaanbodem (olie, gas) en het tropische regenwoud (steenkool) tegen. De meeste van de diepere landschappen zouden we nu wildernis noemen, geen spoor van mensen, alles natuur. Maar hoe hoger we komen, hoe meer het van ons wordt. Op de nomadische landschappen uit de prehistorie liggen agrarische landschappen uit de Middeleeuwen, de defensielandschappen uit de negentiende eeuw, en een moderne metropool en een wereldhaven. Samen zakt alles gestadig naar beneden.
Nog steeds is het diepe landschap herkenbaar in het bovenste: in de strandwallen, stroomruggen en kreken, in de verschillen tussen het veengebied in het oosten, de duinen in het westen en de kleipolders ertussenin, en in de waterlopen en dijken.

Eeuwige verbouwing
Het vroegste cultuurlandschap is een bewerking van de natuur. Wordt eerst bescheiden gezocht maar plekjes om te wonen en te eten, later worden die plekken gemaakt: kronkelige waterloopjes worden vervangen door rechte sloten, onhandige bobbels worden gevlakt, wat in de weg groeit wordt gekapt. De natuur wordt omgebouwd tot menselijke bewoningsmachine. Vanaf het ontstaan van het eerste cultuurlandschap is een permanente verbouwing aan de gang. Voortdurend wordt het landschap aangepast, gemoderniseerd, ouwe troep wordt weggegooid en vervangen  –  de onophoudelijke verbouwing is de rode draad in de geschiedenis van het Hollandse landschap.
Dat gaat tot vandaag door, en ook morgen. Het landschap van 2040 is de verbouwing van het huidige landschap.
Een stilstaand landschap bestaat niet.

Machine en museum
Het landschap, deze permanent aan verbouwing onderhevige bewoningsmachine is, als het al een machine is, een vreemde machine. Het bevat werkende en overbodige onderdelen, nieuw en oud, moderne spullen en relicten, eigen werk en verzeilde spullen van buiten. De onderdelen staan naast en door elkaar, vertonen hun werking of doen er geheimzinnig over, en dragen alle op enigerlei wijze bij aan het verhaal van het ontstaan, vorm en verandering van de ruimte.
In het landschap van wegen en vaarten, boerderijen en fabrieken wordt onze economie bereid. Maar er is ook een oude dijk die allang geen water meer keert; een molen, ooit door Rembrandt getekend, draait alleen nog voor toeristen. Daarnaast een benzinestration, geheel bedekt met de symbolen, tekens, logo’s en emblemen van de stad en het stedelijke beeldverhaal. Het landschap is een machine en een museum tegelijk.
De permanente verbouwing leidt ertoe dat steeds iets van het oude verloren gaat om plaats te maken voor iets nieuws. De collectie van het museum wordt beetje bij beetje vernieuwd.

Twee werelden
De verbouwing van het landschap geschiedt niet zonder plan.  Een plan valt niet uit de lucht. Wat gaat eraan vooraf?Het landschap bestaat in twee werelden  –  ruimte en taal.
Eén wereld is het landschap zelf:  materiaal, afmeting, vorm, functie. Ik noem dat: het domein van de ruimte. Het plan is daar een ruimtelijk ontwerp.
Een andere wereld is het beleidsveld van het landschap. Het plan is daar een verzameling van wensen, aspiraties, voornemens, afspraken en regels met betrekking tot de omgang met het landschap. Deze wereld ligt in het domein van de taal  –  woorden die de omgang beschrijven.
Beide werelden bestaan in gelijke mate, maar apart van elkaar.
Hoe overschrijdbaar is de grens?
Veel gebeurtenissen in het domein van de ruimte hebben geen voorloper in het beleidsveld – zij zijn onbedoeld en ongeregeld.
Veel aspiraties in het beleidsveld hebben geen betrekking op het materiële landschap  –  zij gaan over ideeën en waardering.
Maar als er ambitie is voor de ruimtelijke kwaliteit moet de grens overschreden worden – moeten de aspiraties en regels vertaalbaar zijn in een ruimtelijk ontwerp, moet een ruimtelijke ontwerp rekenschap kunnen geven van bedoelingen en eisen.

Over de grens
Als in het beleidsveld een bedoeling ontspringt, zal zich even later in de wereld van de  ruimte het resultaat manifesteren. Daartussen onderscheid ik zes stadia, waarvan drie in de taalwereld van het beleid en drie in de ruimtewereld van het materiële landschap. Het zijn: beleidsconcepten, beleidswensen en beleidsmaatregelen; ontwerpconcepten, ontwerprepertoire en uitvoeringsontwerpen.
Een simpele analyse: veronderstel dat beleidsconcepten tot uitdrukking worden gebracht in beleidswensen en dat op grond daarvan maatregelen genomen worden die tot ruimtelijke plannen leiden. Aan elk plan ligt een ontwerpconcept ten grondslag, dat een ontwerprepertoire oproept dat geëigend is om het ontwerpconcept te realiseren. Daarmee wordt het ontwerp gemaakt (en uitgevoerd) dat helemaal in het begin, in het beleidsconcept, bedoeld was. Of niet?

Blind en tastend
Een simpel model, ik geef het toe. Maar het maakt iets zichtbaar  –  de wasem.
Kijkend vanuit de ene naar de andere wereld zie je … mist.
In de hogere regionen van de beleidswereld ontbreekt een voorstelling van wat een ruimtelijke kwaliteit in de materiële wereld zou kunnen zijn.
In het domein van de ruimte bestaat geen manier om aan te tonen dat voorstellen uit de ontwerperswereld beantwoorden aan wat in het beleidsveld gevraagd wordt.
De beleidsmaker weet niet wat-t wil; de ontwerper weet niet of het klopt.
En ze kunnen niet zonder elkaar. Welke taal helpt het ontwerp, welk beeld verlicht het beleid?

Afspraak
Ruimtelijke kwaliteit is wat wij afspreken dat ruimtelijke kwaliteit is. Er is geen intrinsieke kwaliteit, los van de beschouwer. Kwaliteit is de waardering van hoedanigheid. De waardering zit in de beschouwer, de hoedanigheid in het landschap.
Dat schept een dilemma: wat spreken we af dat ruimtelijke kwaliteit is?
De basis van ruimtelijke kwaliteit ligt in hoedanigheden: de kenmerken en eigenschappen van het landschap, die vastliggen in de onderdelen en de wijze van samenstelling  –  in het domein van de ruimte. Ontleed het landschap, ontdek de bouwdoos en de handleiding. Kwaliteit is: ‘volgens de handleiding’  –  behalve als we niet tevreden zijn over het landschap.

Beperkt geldig
Wat doen we met die afspraak? Het meest eenvoudig is de bouwdoos en de handleiding van het gewaardeerde landschap op te vatten als het aan te bevelen ontwerprepertoire voor het toekomstige landschap. We draaien het om: zo is het gemaakt, zo kun je het verder maken. Maar mag dat? De dichter had niet op het oog wat de literatuurwetenschap in zijn gedicht las, en, mutatis mutandis, het landschap is niet gebouwd volgens de bouwdoos die je eruit haalt. Niet helemaal  –  de handleiding is als ontwerphulp beperkt geldig. Nog beperkter in het licht van het besef dat de toekomst onbekend is  –  het landschap van de toekomst zal bestaan uit onderdelen en verbanden die wij nog niet kennen. Maar beperkt geldig is niet ongeldig  –  het nieuwe landschap heeft ruimtelijke kwaliteit als er sporen van de vorige landschappen in herkenbaar zijn.

Regels
Iedereen wil ruimtelijke kwaliteit.
Niemand wil regels.
Ruimtelijk kwaliteitsbeleid ontstaat door het afwegen van twee ongelijksoortige zaken: (de wens van) kwaliteit en (de afkeer van) regels.
Er is een nullijn van ruimtelijke kwaliteit, die twee domeinen van ruimtelijk kwaliteitsbeleid onderscheidt.
Onder de nullijn ontstaan rommel en gedrochten, en wordt de gemeenschap geconfronteerd met de onverschilligheid van individuen voor de openbare ruimte. In dit domein is ruimtelijk kwaliteitsbeleid gericht op voorkomen, ter bescherming van de gemeenschap. De nullijn levert de maatstaf en de criteria.
Boven de nullijn ontstaan bijdragen aan de kwaliteit van de openbare ruimte. In dit domein is ruimtelijk kwaliteitsbeleid ambitieus. De basis ervoor ligt hetzij in (in ruimtelijke termen omschreven) kwaliteitsdoelstellingen, hetzij in een toelatingsbeleid, waarin criteria de positie boven de nullijn waarborgen, en deskundige assistentie de ambitie waarborgt.

Inspiratie
Voorafgaand aan regels is inspiratie het eerste doel: aanknopingspunten voor het ontwerp.  Dit gaat niet over de goddelijke inblazing die Mozart inspireerde tot grootse symfonieën, maar heel dicht bij de grond: om ontwerphulp. Het helpt als de plannenmaker
–     weet uit welke bestanddelen de omgeving van zijn of haar plan is opgebouwd
–     op welke wijze deze zijn samengesteld
–     op welke wijze zij bijdragen aan de herkenbaarheid van het gebiedsdeel waarin zij liggen
–     wat zij zichtbaar maken van de ontstaanswijze daarvan.
De inspiratie komt uit een bron, opgebouwd uit een aantal ‘lagen’.
–     De eerste is de ontstaanswijze  –  een summiere historische schets
–     De tweede laag beschrijft de opbouw en karakteristiek van de ruimte in het betreffende gebied
–     De derde laag geeft de ‘bestanddelen’ van de ruimtelijke kwaliteit: de ruimtelijke middelen waarmee in het plan
inpassing in en aansluiting op de omgeving kan worden gecreëerd.

Design
Landschapsarchitecten houden zich bezig met ontwerp. Wat houdt dat in? Hun onderwerp is een gebruiksvoorwerp; het is geen kunst, maar toegepast ontwerp.  Maar ook schoonheid is het doel; het is ingenieurskunst. Van Eesteren vergeleek zijn vak (stedebouwkunde) met “een ambacht, toegepast op de wijze van de kunst”.
Ontwerpen is het oplossen van problemen. Nut of functie (het programma) zijn uitgangspunt, maar zij stellen niet per definitie alle ontwerpproblemen: ook overwegingen van schoonheid, idealen, ideeën over de menselijke woonplaats en eigen smaak spelen een rol. Het resultaat is: vorm.
Deze omschrijving geldt zowel voor het landschapsarchitectonisch ontwerp als, zeg maar wat, voor het ontwerp van een soeplepel.
En hij geldt ook voor de natuur  –  ook de otter is design. De opdracht was: ontwerp een zoogdier dat in koud water op zicht kan jagen op vis van redelijk formaat. Randvoorwaarden waren dat hij de winter kon doorstaan, en dat hij niet al te gemakkelijk ten prooi valt aan allerlei roofgedierte. Het werd een mooi ontwerp; het had misschien iets korter of langer gekund, maar het is een slick design, dat het dan ook op de markt goed deed. Nog steeds, hoewel het model vrijwel van de markt is gedrongen,  wordt met weemoed gesproken van het schattige kopje, en de bijna menselijke wijze waarop de otter zijn handjes gebruikte. Dat waren overigens kenmerken die niet uit de opdracht voortvloeiden, maar wel uit het design voortkwamen.

Concept
“Concepten zijn voor huishoudelijk gebruik.”
“It’s not about the ideas, it’s about the execution.”

Pin It on Pinterest

Share This