Metropolitane tweedracht
Het Hollandse landschap is, tot de komst van de metropool, voornamelijk ingericht op de productie van voedsel: boerenland, met hier en daar iets anders. Maar met de komst van de metropool komt ook de metropolitaan, die de voedselmachine niet ziet als apparaat, maar, net als de Hollandse Meesters, als een tuin: oord van beleving. Dat is een geheel andere zienswijze.
Het gaat lang goed: de twee zienswijzen bestaan vreedzaam naast elkaar. Maar er sluimert tweedracht. Die heeft ermee te maken dat de voedselmachine voornamelijk een fysiek landschap (een ding) is, en de stedelijke tuin voornamelijk een beeld. Niet helemaal, maar voornamelijk. Houd dit in gedachten. Het heeft er ook mee te maken dat beide “van ons” zijn, maar niet van dezelfde ons.
Het oplaaien van de tweedracht heeft twee oorzaken.
Voedselmachine in de tuin
Eerst gaat de voedselmachine haperen en lijkt een ingrijpende modernisering nodig – de ruilverkavelingen, de schaalvergroting, de generieke boerenschuren, de verdwijnende koeien, het dalende waterpeil. De voedselmachine wordt opnieuw opgezet; de trots van agrarisch Holland.
Maar in de tuin doet dat pijn: niet alleen wordt het verleden gewist, maar ook wordt de tuin gesloopt en verrommeld. Het landschap wordt lelijk!
Tuin in de voedselmachine
Ongeveer gelijk met de modernisering van de voedselmachine wordt de inrichting van de stedelijke tuin ter hand genomen – recreatiegebieden, fietspaden, buiten wonen en een immer aanzwellende stroom van moerassen, plassen en ruigten: de nieuwe natuur is het icoon van de stedelijke tuin.
Maar de voedselmachine raakt daardoor ontregeld: steeds meer doorsnijding, steeds kleinere eenheden, steeds duurdere grond, steeds meer beperkingen, en steeds meer bemoeiallen die van niets weten maar wel op hun stokpaardjes door andermans land rossen. Het landschap wordt onwerkbaar!
Mooi en werkbaar
Merk op dat de kwalificaties lelijk en onwerkbaar op zichzelf geen tegenstelling inhouden; dat geldt dus waarschijnlijk evenmin voor mooi en werkbaar.
Het ijle park
In de stad ligt een reeks van parken, van klein naar groot. Het Vondelpark is groot, het Amsterdamse Bos groter, Spaarnwoude nog groter, en dan hebben we het wel gehad. Is een park op de schaal van het landschap denkbaar?
Wat is een park? Ik houd het eenvoudig: een park is een samenstel van grasvelden, bosschages en water, waardoorheen paden lopen. Alle onderdelen spelen een dubbelrol: zij zijn dingen, en zijn als zodanig te gebruiken: erop, erin, erover. En zij zijn beeld: zij leveren sensaties op van ruimte en beslotenheid (gras, bos, water), en zetten deze op een rij in de tijd (paden).
Is dit park op de schaal van het landschap te brengen? Laten we het doen.
Om te beginnen gaan we, heel voorzichtig, het Vondelpark vergroten. Let goed op. In eerste instantie gaat de dingen en het beeld gelijk op: meer gebruiksruimte, meer belevingsruimte. Dan treedt ongelijkheid op: vanaf een zekere maat levert de toename van het grasvlak geen toename van gebruiksmogelijkheden meer op, maar verschuift de sensatie van ruimte nog wel. Ook de paden groeien ongedwongen door (niet in breedte, wel in lengte). De bosschages zijn bosjes geworden, de vijvers plasjes.
Op een zeker moment bereiken zij de bovengrens van wat nog als parkonderdeel gezien kan worden, en de ondergrens van zelfstandige landschapsonderdelen.
Wij gaan door met het vergroten van het Vondelpark, maar stoppen met het vergroten van de dingen, behalve met de paden. Gras, bosschage en water groeien niet verder mee: zij worden door het landschap zelf geleverd, in de juiste maat (maar nog te bewerken naar de eisen het parkbeeld).
Als we de paden en het beeld verder oprekken, ontstaat het ijle park, het Vondelpark op de schaal van het landschap. Het omvat nu duizenden hectaren, en is vrijwel niet te zien: alleen paden, en hier en daar wat gras, bosschage, water, niets daartussen. Een park vol leegte, maar wel het decor van de stedelijke tuin.
Nu voeren we een truc uit. We plaatsen het landschap in de lege tussenruimte. Klaar.
Wat is de opgave in de werkelijkheid? Net andersom als in het gedachte-experiment. Het gaat erom het ijle park zo te maken
- dat het past op het bestaande landschap, en gebruik maakt van de eigenschappen ervan: leegte, beslotenheid, verte, horizon
- dat het functioneren van het landschap niet door de vorm van het park wordt gefrustreerd.
Openheid en erfenis
We houden van openheid, vooral bij de buren. Zelf bouwen en planten we graag.
Hoe gaan we om met de openheid?
Behoud van het beeld van het landschap valt niet mee als het landschap wordt gekenmerkt door visuele openheid.
De horizon is zichtbaar wanneer er niets tussen ons (ooghoogte 1.70 m) en de horizon is. Dat is het geval bij landbouw in grote eenheden, weilanden en akkers, hoewel hoge gewassen (maïs) al snel tussen ons en de horizon groeien. Welk ander gebruik leidt tot openheid voor kleine mensen?
Behoud van de horizon in het Hollandse landschap kan per saldo op vijf manieren:
- door de grote agrarische eenheden in stand te houden (en daarin de moderne voedselmachine als ontwerpopgave te nemen)
- door water als opvolgend gebruik in te zetten
- door de visuele hindernissen onder de grond te zetten
- door hoog te gaan staan
- en door tuinieren, het opvoeren van een agrarische toneelspel in het boerenpark.
Als de ambitie voor openheid anders gesteld wordt – niet de horizon, maar vergezicht en beleefbaarheid van ruimtemaat zijn het doel – openen zich andere mogelijkheden: de erfenis. De gehele vormencanon van de Italiaanse, Franse, Engelse en Nederlandse tuinkunst biedt zich aan. Dat is een andere vorm van tuinieren: niet het beheer van het landschap staat centraal, maar het ontwerp.
Klein wordt groot
Wat is gaande in het ommeland? Heel veel, en bovendien een reeks ontwikkelingen waarvan de kiem klein en onschuldig is, en de uitgroei groot en vervaarlijk.
De voedselmachine groeit en zingt zich los van het ommeland – maar wil daar wel blijven. De stad dringt binnen – en niet in de vorm die tot een gelukkig huwelijk tussen het landschap en het ijle park leidt.
Geld en vol
In de stad zie je dit ook: iets ouds wordt opgeruimd, of getransformeerd, en vervangen door iets nieuws. Trend is echter dat veel meer wordt teruggebouwd dan er vervangen wordt. Met andere woorden: de dichtheid neemt toe – tot soms stedelijke hoogte. Het opknappen van het oude kost geld, en het nieuwe betaalt dat – op de achtergrond staat steeds de stelling dat dichtheid nodig is om de opknapbeurt te financieren. De vraag knaagt natuurlijk: wordt met die dichtheid niet ook een particulier belang – veel winst – gefinancierd, of omgekeerd: kan een lagere dichtheid niet ook – met iets minder winst – gefinancierd worden? De winst- en verliesrekening echter wordt niet getoond.
Uitworp
Dit is van alle tijden: de stad gooit grote spullen naar buiten. Bedrijven, diensten, instituten – ze groeien tot de grens van hun plaats en kunnen niet groter worden. Naar buiten dus. In het buitengebied, waar vaak kleinschaligheid kenmerk is, passen deze joekels bijna per definitie niet. En ook hier kan een aap in de mouw schuilen: behalve de uitstotende kracht van de volle stad is er immers de aanzuigende kracht van de lagere grondprijzen in het buitengebied.
Verwisseling
Dit is een soort planologische uitworp; uitworp die niet zou plaatsvinden als er geen planologische regels waren. Wanneer binnen bebouwd gebied sportvelden liggen en er verder geen bebouwingsruimte is, maar wel een bouw-wens, worden die sportvelden naar buiten geplaatst, en wordt de vrijkomende locatie bebouwd. Dit is geheel in lijn met het beleid, dat binnenstedelijke verdichting stimuleert, maar het is de vraag of de consequenties ervan – verstedelijking van het buitengebied ‘met een omweg’ – voorzien zijn. En ook onvoorzien: ontmenging van groen en rood in de stad als gevolg van beleid gericht op bescherming van het buitengebied.
Koekoeksjong
Ergens in het landelijk gebied heeft een bedrijf zich ontwikkeld vanuit een traditioneel agrarische bedrijf, door specialisatie, of doordat het in vrijkomende agrarische bebouwing getrokken is. Het gaat goed: er is uitbreidingbehoefte. En dan gebeurt het: de locatie is te klein. Er komt een locatie-uitbreiding van een vorm van grondgebruik waarvan de microvorm in het landschap past, maar de macrovorm niet.
Reëel is dan om niet de aanwezigheid ter discussie te stellen, maar de vormgeving ervan. We maken er het beste van. Maar ook hier knaagt het: eigenlijk had dit koekoeksjong, dat als jonkie schattig is, maar in zijn volwassenheid onaangename kenmerken heeft, hier niet moeten komen.
Verstekeling
Verbreding in de landbouw wordt door een ieder toegejuicht: het stelt boeren in staat hun bedrijf (en daarmee landschapsonderhoud) voort te zetten, en het verrijkt het functionele palet in het landelijk gebied. Ruimtelijk gebeurt echter steeds hetzelfde: er wordt bijgebouwd.
Daarbij blijkt dat de beoogde pijlers van de verbreding vaak dezelfde zijn. Het is bijvoorbeeld bijna niet te geloven dat alle initiatieven voor zorgboerderijen op termijn succesvol zullen blijken – en wat dan met de extra bebouwing? Dit is een variant op het koekoeksjong. Op twee manieren, want als de neventak wel succesvol is – wat dan met de groeibehoefte?
Gehuchtjes
Nog een variant: agrarische bedrijven stoppen, waarna agrarische opstallen – schuren of kassen – leegkomen. De provinciale ruimte-voor-ruimteregeling, die bedoeld is om overtollige bebouwing op te ruimen, maakt dan een kleine hoeveelheid vervangende woonbebouwing mogelijk (mits sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst). Dan hoeft men niet langs de ARO. Maar er zijn ook ondernemers en gemeenten die kiezen voor meer bebouwing en redeneren dat het agrarisch bouwperceel beschouwd moet worden als bestaand bebouwd gebied en dat daarbinnen (en zo mogelijk ook nog daarbuiten) meer woningbouw mogelijk is. Dan is ontheffing nodig, met advies van de ARO, maar niet geschoten is altijd mis. Dit leidt tot planvoorstellen van 10 tot 20 woningen op een hectare: gehuchtjes als opvolger van de boer.
Toekomstverbazing
Hoe het komt is onbekend, maar de markt houdt van oud. Nieuw is ook goed, als het maar oud is. In stad en landschap worden in de commerciële sector replica’s gebouwd van voorbeelden uit vroege decennia van de vorige eeuw – vaak met alleen uiterlijke kenmerken, want de oude plattegronden zijn niet van deze tijd. In Noord-Holland is de stolp bezig met een herovering van het landelijk gebied: in alle soorten en maten worden zij nieuw opgericht. Dat is prima – het is een mooi voorbeeld, en een mooie stolp is beter dan een lelijke villa – maar zal leiden tot een verbazing bij onze nakomelingen: wat moest dat toch, in het begin van een eenentwintigste eeuw, met al die stolpen? Of er is geen verbazing, maar het vermoeden van een verleden dat niet heeft plaatsgevonden.